A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Bijbelse mode


In een film over Jezus heeft de Heiland een rood overkleed aan. De Farizeeen kijken argwanend toe als ze zien dat hij een blindgeborene op de sabbat geneest. Wit,rood en geel waren geliefde kleuren van de rabbi's. Zo zouden wij ons Jezus nooit hebben voorgesteld. Zo feestelijk rood!! Jezus is de Bruidegom, de Gastheer, Die ziet er toch feestelijk uit? Jezus zegt zelf: Kunnen de bruiloftsgasten vasten als de bruidegom nog bij hen is?

In de genoemde tekst worden we herinnerd aan de Bijbelse mode. Die was voor mannen en vrouwen in principe gelijk. De kleren van de vrouwen waren meestal kleurrijker. Witte kleren waren heel duur. De Essenen droegen witte kleren als teken van onschuld. De kleren van slaven en armen waren grauw. De allerarmsten droegen soms dierenhuiden! Meisjes droegen kleine geurbuideltjes van leer met een kettinkje om de hals. En de jongens? Om zich van de Romeinen te onderscheiden droegen zeer veel jongens en mannen lang haar met een lange baard. In de tijd van Jezus werden veel baarden echter door de invloed van een Griekse stijl afgeschoren. Als men in Erets Jisrael op reis ging, zoals bijvoorbeeld op de pelgrimsfeesten naar Jeruzalem, nam men altijd in de reistas extra kleren mee en extra sandalen. Vooral de sandalen waren in het bergachtig gebied snel versleten en lopen zonder sandalen op steenachtige wegen was niet mogelijk. Als Jezus de twaalf apostelen er op uit stuurt, moeten ze geen extra kleren of sandalen  meenemen. De mensen die zij bezoeken moeten hen onderhouden (Matt.10:10)

Herders droegen geen wit of rood overkleed zoals de rabbi's

Doeken 

De doeken waarmee Maria Jezus inwikkelde waren zeker geen teken van armoede

Het is mij opgevallen dat het in Israël gebruikelijk was veel doeken of windsels te gebruiken. Babykleertjes zoals jonge moeders die nu gebruiken waren er niet. Moeder Maria heeft Jezus ook in doeken gewikkeld (Luc.2:7). Die doeken waren geen teken van armoede. Ze hadden een heel nuttige functie. De moeders gebruikten linnen windsels om de baby’s tegen insecten te beschermen. Alleen de oogjes, het neusje en het mondje bleven zichtbaar. De mannen droegen geen onderbroeken, want die waren er niet. Ze droegen een lendendoek onder het onderkleed. Jezus hing aan het kruis alleen met een lendendoek aan. De windsels die na zijn overlijden om zijn hoofd gewikkeld werden, hadden dezelfde functie als de doeken die Maria gebruikte voor baby Jezus. Ze moesten de vele insecten verhinderen in zijn mond te kruipen. De windsels waren vele meters lang. Toen Johannes het rotsgraf van Jezus binnen ging, zag hij dat die windels keurig opgerold naast het lege graf lagen. Dat was voor hem het bewijs, dat Jezus dat zelf gedaan had. Ze konden niet automatisch opgerold zijn.

Onderkleed 

 

Joodse man en Joodse vrouw

De Israëlieten droegen een onderkleed, een lijfrok (chitoon) en een bovenkleed. Het onderkleed was een wijd, lang hemd met mouwen. Het reikte minstens tot aan de knieën. Het werd over het blote lijf gedragen. Het was erg lastig om in zo’n lang kleed snel te lopen. Daarom schortte men het op het tot boven de gordel als men op het punt stond tot enige actie over te gaan. Die gordel was meestal van linnen of wol en om de lendenen vastgebonden. Vandaar de uitdrukking ‘de lendenen omgord’. Zo ontstonden er plooien in het onderkleed die dienst deden als bewaarplaats voor geld (Matt.10:9). Judas  bewaarde daar het geld in voor heel het gezelschap discipelen. Men kende ook een bovenkleed. Dat werd uitgetrokken als men moest werken of ging slapen. Als je snel ging lopen dan schortte je het lange onderkleed op. We komen dit onderkleed weer tegen bij de verdobbeling van zo’n kleed (dat ook Jezus droeg), door de vier soldaten van het executiepeloton aan de voet van het middelste kruis (Joh. 19:23,24).

Aan het kruis wordt de Heiland geheel ontmanteld. Hij draagt alleen nog de lendendoek zoals Rembrandt zo indrukwekkend heeft weergegeven

Tijdens de doodstrijd van hun slachtoffer zijn deze soldaten al vast overgegaan tot de verdobbeling waarbij elk der vier soldaten zijn deel krijgt. Zo wordt de stervende koning geheel ‘ontmanteld’. Als ooggetuige kan Johannes dat heel precies vertellen. Waarschijnlijk moet het woord ‘kleren’ in brede zin worden opgevat:opperkleed, (bovenkleed of mantel), gordel(vaak versierd), sandalen en hals- of hoofddoek konden over de vier soldaten worden verdeeld. Dan resteert nog de lijfrok. Het onderkleed was naadloos, van boven af bij de halsopening uit één stuk geweven. Naadloos wil zeggen: men begon te weven bij het uiteinde van de ene mouw, spaarde ruimte uit voor de halsopening en eindigde bij het uiteinde van de andere mouw. Het zou jammer zijn dit fraaie kledingstuk in vier stukken te moeten scheuren. Daarom spreken de soldaten af de lijfrok te verloten. Ze was uit één stuk geweven. Dat moeten we niet symbolisch verstaan, alsof dat kleed zou wijzen op de ene ongedeelde Kerk. Het wegnemen van dit kleed is een teken van zijn totale zelfvernedering. Reeds tijdens zijn leven moest de Heiland machteloos toezien hoe zijn intiemste bezittingen hem afgepakt werden. Bij de voetwassing had de Heiland al zijn bovenkleed afgelegd. Eenmaal gekruisigd raakt Hij zelfs al zijn kleren kwijt. In Hand. 12: worden gordel, sandalen en mantel genoemd. Petrus had dus in de gevangenis alleen zijn lijfrok aan.

Bovenkleed 

De bazuin, de sjofar wordt geblazen

Het tweede belangrijke kledingstuk was het bovenkleed. Het had geen lange mouwen en men trok het aan boven het onderkleed. De onderkant was vaak versierd. Als Jezus zijn intocht houdt in Jeruzalem leggen de Joden hun bovenkleed op de ezelin en spreidden ze op de weg voor Jezus uit (Matt 21:7,8). Een dergelijk opperkleed had verschillende kleuren. Rood en gele opperkleden waren geliefde bij rabbi’s. Het opperkleed dat Jezus droeg was misschien ook rood en in ieder geval erg kostbaar. Reizigers en herders kenden bovendien nog een extra dikke en warme ‘overjas’ die ook als deken werd gebruikt.

Jezus en de discipelen

Geen knopen. 

Jezus heeft nooit een kledingstuk dicht kunnen knopen, want knopen bestonden niet in de wereld van het Nieuwe Testament. Als men iets moest bevestigen, dan deed men dit met spangen en spelden, die qua vorm doen denken aan onze veiligheidsspelden. Voor het vastmaken van kleren gebruikte men de gordel, die vaak rijk versierd was.

Wasserij 

De kleren waren meestal van wol. Linnen kwam ook voor, maar katoen kende men niet in de tijd van Jezus. Het bovenkleed was van wol. Dat moest natuurlijk regelmatig gewassen worden. Ook nieuwe stoffen die pas van de weefstoel kwamen, moesten eerst naar de wasmachine, zouden we vandaag zeggen. Maar die waren er natuurlijk niet. De nieuwe stof ging naar een wolwasser, in oude vertalingen heet hij een ‘voller’. Dat was niet zo eenvoudig. Wat doet nu zo’n voller of wolwasser met de stof? Hij dompelt de stof in een kuip water waarin onder ander krijt en loogzout is gemengd. In natte toestand wordt de stof dan vertreden en geslagen. De bedoeling daarvan is dat de haartjes gaan samen plakken en de stof gaat krimpen. Zo ontstaat er een viltachtig geheel. Dan wordt de doek gewassen, gedroogd en met borstels ruw gemaakt. En eindelijk wordt hij gezwaveld, geschoren en geperst.

Nu begrijpen we ook beter wat we lezen in Marc 2:21 “Niemand verstelt een oude mantel met een lap die nog niet gekrompen is,(dat is dus met een nieuwe lap!) want dan trekt de nieuwe lap de oude stof kapot”. Een oude mantel had meestal al verschillende bewerkingen ondergaan. De stof was al erg gekrompen. Een nieuwe lap stof moet je natuurlijk gebruiken voor een nieuwe mantel. Een oude mantel “oplappen” met een nieuwe lap van een nieuwe stof, gaat absoluut niet. Jezus is de nieuwe stof, die helemaal niet meer past in de tijden  van de feestkalender van de Farizeeën. Jezus past helemaal niet meer in het patroon van de Farizeeën met al die geboden en gebodjes. Zijn levensstijl is zo uniek, zo heel anders! Radicaal nieuw. In de verkondiging van het Koninkrijk van God staat de liefde centraal. Ja, Hij zelf. In alle gelijkenissen is Hij het stralende middelpunt!

Kleermaaksters 

Wie heeft de kleren voor Jezus gemaakt? Daarover hoeven we niet te twijfelen. Dat zijn onder anderen de vier vrouwen geweest die Jezus tot het einde van zijn leven gevolgd zijn, vanuit Galilea naar Judea. Er waren vier mannen en vier vrouwen die de wacht hielden bij het kruis, zij het ook uit tegengestelde motieven. Wat deze acht mensen verbond waren de kleren van Jezus. De  vrouwen die Johannes noemt (Joh. 19:25) zullen zich wel geroepen gevoeld hebben om niet alleen de kleren voor Jezus te kopen en te maken en te wassen, maar ook die te bewaken toen Jezus gekruisigd werd: Maria de moeder van Jezus, haar zuster, en vervolgens Maria, de vrouw van Klopas, een aangetrouwde tante van Jezus (Klopas was een broer van Jozef!) en Maria van Magdala. Lucas noemt ook nog Susanna en Johanna (Luc.8:3)).

Bij de soldaten was geld de drijfveer van hun kruiswacht, bij de vrouwen piëteit.

 

Purperen gewaad

Zij trokken Hem een purperen gewaad aan (Marc.15:17). 

In de bijbel komen we ook purperen kleding tegen. Alleen koningen en hooggeplaatste personen konden zich purperen kleding veroorloven. Het was een luxe artikel dat zeer duur was. De Romeinse soldaten die  bij het kruis de wacht hielden, trokken Jezus een purperen kleed aan (Matt.27:28). De beroemdste purperfabrieken vond men in Tyrus. De soldaten van het praetorium van de Antoniaburcht in Jeruzalem wilden Jezus belachelijk maken als spotkoning. Daarom deden ze hem een scharlaken rode (purperen) mantel aan (Matt.27:28) en riepen “Gegroet koning der Joden”. Paulus heeft onder anderen gelogeerd in de woning van Lydia de purperverkoopster uit Tyatira (Zie Tyatira). Ze had waarschijnlijk een filiaal in Filippi voor de verkoop van purperen stoffen aan hoge Romeinse officieren. Oorspronkelijk maakte men purper door het fijn stampen van  purperslakken, maar later fabriceerde men kunstmatig purper uit de meerkrab plant.

  

Schoeisel 

In het Midden-Oosten kende men geen schoenen, zoals wij die dragen. Jezus en zijn leerlingen liepen dan ook niet op schoenen, maar op sandalen.

De eenvoudigste vorm van sandaal was de zool, die met riemen aan de voet bevestigd werd. Armen liepen meestal blootsvoets. Reizigers namen altijd een extra paar sandalen mee in hun reiszak (Luc 10:4). Die informatie hebben we van Jezus zelf. Die extra sandalen waren wel nodig in bergachtig gebied. In huis trok men de sandalen altijd uit. Als iemand ergens uitgenodigd was voor een etentje, waste een slaaf van de gastheer zijn vuile voeten (Joh13). Het was de slaaf die het laagst in rang was die de taak had de sandalenriem van een bezoeker los te maken en vervolgens zijn voeten te wassen. Johannes de Doper zei van Jezus: Ik ben zelfs niet goed genoeg om me voor hem te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken (Marc.1:7)

 

De Zoon van de Vader heeft het werk gedaan van de minste slaaf namelijk de voeten van zijn leerlingen gewassen, die aan het avondmaal ruzie maakten over de vraag wie de meeste was. Armeense bisschoppen willen hierin Jezus volgen

Hoofddeksels 

De Joden in de tijd van Jezus droegen geen hoed zoals wij die kennen. Ze droegen dikwijls een doek die ze om het hoofd wonden. Als de Joden op reis gingen of moesten werken in de felle zon, droegen ze een hoed met een zeer brede rand. De vrouwen droegen een sluier. In sommige kerken dragen vrouwen altijd een hoed als ze naar de kerk gaan. Het is merkwaardig dat de mannen dan juist hun  hoed afzetten  Vanwaar die gewoonte?

"Iedere man die bidt met gedekten hoofde, doet zijn hoofd schande aan"  Maar iedere vrouw, die blootshoofds bidt doet háár hoofd schande aan."  (1 Kor.  11:4).

Dit is géén gebod voor alle tijden. In het antieke  Griekenland  droegen  uitsluitend de prostituees geen  hoofddeksel. En ze lieten zich ook kaal knippen. Dan hoefden de mannen uit Egypte en Mesopotamië niet in het onzekere te verkeren bij welke vrouwen ze tegen betaling welkom waren. Het gaf aanstoot als je zonder sluier verscheen. 1 Kor. 11:6 is ironisch bedoeld:"Indien een vrouw  het hoofd niet dekt, moet zij zich ook het haar maar laten afknippen."Ze wil toch geen prostituee zijn? Ze moeten zich gedragen zoals het in die tijd paste. Niet alle  vrouwen van alle tijden en alle culturen moeten een hoofddeksel dragen. De vrouw moet haar eigen aard als vrouw bewaren In Tarsus liepen de vrouwen ook altijd gesluierd op straat. Zo was het niet in de Ionische steden. Het dragen van een hoed is  dus een kwestie van een bepaalde cultuur. Bij een voorschrift moeten we altijd letten op de bedoeling van dat voorschrift. Het voorschrift mag nooit een wettisch regeltje worden!

Diadeem 

In Openb. 19:12 lezen we dat de ruiter op het witte paard vele diademen op zijn hoofd had. Zelfs nog in de NBV lezen we van ‘kronen”. Dat is wel een begrijpelijke verklaring, maar dat staat er niet. In het Grieks lezen we over een diadeem, dat betekent letterlijk “ombindsel”. Een diadeem was wel een teken van koninklijke waardigheid, maar het was geen kroon. Het was oorspronkelijk een eenvoudige witte hoofdband die langzamerhand versierd werd met parels en  met gouden sieraden. Door  Perzische koningen werd hij gedragen als teken van koninklijke waardigheid.

 

Mantel van kameelhaar.

 

Johannes de Doper droeg een mantel van kameelhaar en een leren gordel (Marc.1:6). Het was dus geen mantel gemaakt van kamelenhuiden. Het viel mij op dat ook Elia er zo heeft uitgezien (2 Kon. 1:8). Deze mode was niet typerend voor een bewoner van Erets Jsraël (land van Israel)

maar van de woestijn. Woestijnbewoners aten geen aardappelen met varkensvlees en droegen geen boerenkleren, maar zij aten sprinkhanen en wilde honing en droegen een mantel van kameelhaar. Wat Johannes de Doper met Elia gemeen had, was dat zij beiden boetgezanten, boetprofeten waren. En dat kon je ook heel duidelijk zien aan hun kleren. Ze droegen mantels van kameelhaar. Dat was als het ware hun ambtsgewaad.