A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Aardrijkskundige notities


Levend water!

Wij kunnen in Nederland beschikken over helder kraanwater. We worden er niet ziek van, want er zitten geen ziektekiemen in.

 

Bakken en cisternen

 

In de tijd van de bijbel sloeg men in de regenperiode het water op in bakken, putten en cisternen. Dan kon men in een droge, regenloze periode toch beschikken over water. Maar dat was niet zonder risico voor de gezondheid. Muggen deponeerden dikwijls hun broedsel in die bakken water. Dat water krioelde ook van ongedierte. Daarom gebruikte men dit water alleen in noodgevallen. De Joden verkozen het water uit bronnen en rivieren. Dat water werd ’levend water' genoemd. Ondergrondse wateraders voerden dit water van hoger  gelegen plaatsen ernaar toe (zie foto).

 

Levend water

 

Die plaatsen lagen in bergachtig gebied. Dat “levende water” was helder en zuiver en je werd er nooit ziek van. Met de Samaritaanse vrouw bij de put van Jakob heeft Jezus ook gesproken over ‘levend water’’ (Joh. 4). Dat levende water kan Jezus alléén geven. Jezus gebruikt dit beeld voor de gave van de Heilige Geest, die Hij alleen kan geven.

 

Op het Loofhuttenfeest riep Jezus heel luid:"Laat wie dorst heeft bij mij komen en drinken! Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in Mij geloof." (Joh. 7:38) Dit had God al beloofd door Jesaja. ”Ik zal water uitgieten op dorstige grond, waterstromen over het droge land. Ik zal mijn geest uitgieten over je nazaten (44:3)." Dat is gebeurd op het Pinksterfeest. Dit levende water moet wel doorgegeven worden. We mogen het niet oppotten en voor ons zelf houden door het op te slaan in moderne waterbakken of cisternen. Daar worden we ziek van. We moeten getuigen.

 

Er zijn in onze wereld immers zoveel mensen die dorst lijden. Niet dat ze verlangen naar water zonder meer, maar ze dorsten naar levend water. Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen. Dat was de grote zonde van Israël. Israël had de bron van levend water verlaten. (Jer.2:13) Het had waterkelders uitgehouwen, kelders vol scheuren waarin het water niet blijft staan. In de bergrede vereenzelvigt Jezus zich met die mensen die dorst hebben naar het levende water.

Het gaat in Matt 25: 35 niet om gewone honger en gewone dorst om H2O.Jezus heeft hier veel meer op het oog dan het doen van barmhartigheid! (iemand een beker koud water geven) Maar het gaat in de tekst ook om al die mensen die in een godloze wereld omkomen van dorst naar het “levende water.” Dat water moeten we doorgeven. Het is mij opgevallen dat Lucas soms speciale plaatsaanduidingen geeft, waarvan wij (en ook de Joden) wellicht zullen zeggen: "dat had  Lucas er toch niet bij hoeven te vertellen."

 

Dat weet toch iedereen?

 

In Hand 1 : 12 bijvoorbeeld maakt de evangelist over de Olijfberg deze opmerking: Deze berg ligt vlak bij de stad op een sabbatsreis afstand. Iedereen wist dit toch? Nee, Theofilus aan wie Lucas schreef zal dit zeker niet geweten hebben. 

De Olijfberg met Getsemané (blauw omcirkeld) ligt vlak bij de stad, schreef Lucas aan Theofilus. Hij was nooit in Jeruzalem geweest!

Als Lucas daarentegen vertelt hoe hij met Paulus en zijn vrienden op weg is naar Rome en dat broeders hen van uit Rome hen tegemoet kwamen tot Forum Appiï en Tres Tabernae, (Hand. 28:15) constateren we dat elke toevoeging om deze haltes te lokaliseren ontbreekt. Wie weet nu waar deze pleisterplaatsen lagen? Dat had Lucas er wel eens bij kunnen vertellen, denken we. Het waren immers ook voor de Joden onbekende plaatsen. Voor Theofilus echter niet! De Romeinse magistraat Theofilus aan wie Lucas zijn boeken opdraagt, (Hand. 1: 1) was op bekend terrein. Beide plaatsen aan de Via Appia waren voor elke Romeinse ambtenaar bekende pleisterplaatsen. Je kon er overnachten en proviand inslaan. Dat wist Theofilus heel goed. Net zo goed als de Joden wisten dat de Olijfberg vlak bij Jeruzalem lag.

 

Theofilus

 

Kijk, dat wist Theofilus nu weer niet, want hij zal nooit in Israël geweest zijn. Daarom vermeldt Lucas speciaal voor Thefilus deze bijzondere aardrijkskundige aanduiding dat de Olijfberg vlak bij Jeruzalem ligt.

 

Tiberias

 

Een intrigerende vraag is: waarom wordt door Johannes het meer van Galilea de zee van Tiberias genoemd, terwijl de andere evangelisten voortdurend spreken over het meer van Galilea? Tiberias droeg in de tijd van Jezus een heel ander karakter dan de andere steden aan het meer van Galilea. Herodes Antipas besloot in die jaren een stad te bouwen naar het model van de Griekse steden. Tiberias moest een stadstaat worden met eigen wetgeving buiten de invloed van de Joden om. Het heeft er alle schijn van dat Petrus, de Galilese visser, er weinig behoefte aan had in zijn toespraken Tiberias te noemen toen hij na de uitstorting van de Heilige Geest leiding moest geven aan het kerkelijk leven. Juist te Jeruzalem, waar de Farizeeën meer dan elders in het land gezag hadden, kon het naar voren brengen van deze naam gemakkelijk aanleiding geven tot heftige polemieken.

 

Daarom wordt de naam Tiberias door Marcus (de tolk van Petrus) niet genoemd. Trouwens ook niet door de andere evangelisten. Het vierde evangelie daarentegen brengt ons in een totaal andere situatie. Het is geschreven tegen het einde van de eerste eeuw, toen de afkeer aanzienlijk verminderd was. Toen kon de stad zonder bezwaar worden genoemd. Volgens Josefus was Tiberias vrijwel de enige stad aan de oever van het meer, die zonder narigheden de oorlog te boven was gekomen.

 

De andere steden waren uitgemoord of ontvolkt. Het is daarom typerend dat Johannes tot tweemaal toe spreekt over de 'zee van Tiberias'. Johannes zal zich bij het heersende spraakgebruik hebben aangeslotenHier lag de stad Tiberias en hier bevond zich de residentie van Herodes Antipas, die Jezus zelf ook heeft ontmoet. Een andere vraag is: Waarom geeft Lucas zo’n uitvoerige beschrijving van de zeereis in Hand. 27?

 

Waarom zo uitvoerig?

Waarom schreef Lucas in Hand. 27 zo uitvoerig over de reis van Paulus naar Rome? Is dat nu zo geweldig belangrijk voor ons? Nee, maar wel voor Theofilus. De reden zullen we ook hier moeten zoeken in de persoon aan wie Lucas zijn boek opdraagt. Lucas droeg zijn boek op aan de Romeinse magistraat Theofilus. En deze regent wist dat de gebruikelijke route van Caesarea naar Rome over land liep. Op onderstaand kaartje kun je dit ook goed volgen. Legionairs werden per voorkeur niet per schip naar Rome vervoerd vanuit Caesarea. Dat was vrij omslachtig. Om over zee naar Rome te kunnen reizen moest men zich bij voorkeur laten inschepen in een van de graanschepen die vanuit Alexandrië naar Rome voeren. Deze schepen deden echter Caesarea (het Romeinse hoofdkwartier in Palestina) nooit aan. Als men dit per se wel wilde, moest men met een veel kleiner kustschip eerst naar Myra of Patara varen en daar maar rustig afwachten wanneer er een graanschip uit Egypte zou komen.

In beide plaatsen, Myra en Patara, trof ik nog enorm grote graanbunkers van de Romeinen aan. Deze zogenoemde granaria zijn nog steeds gedeeltelijk overdekt met zand en rietvelden, maar je komt toch nog steeds onder de indruk van de grootte van deze pakhuizen.

De vaarroute  in Hand. 27 beschreven zal Theofilus onbekend zijn. Want men kon via het noordelijker gelegen Antiochië gebruik maken van een goede rijksweg die dwars door Klein Azië liep. Bij Troas stak men dan over naar Macedonië. Bij Filippi kon de Via Egnatia worden benut. Deze liep tot aan Dyrrhachium, waar men de Adriatische Zee overstak om vervolgen langs de Via Appia van Brundisium maar Rome te reizen.

 

Via Appia