A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Antiochie-Gemeente


Antiochië-gemeente. 

Grotkerk met vluchtuitgang. Ze wordt genoemd de Petrusgrot, maar Paulus is hier een jaar geweest met Barnabas. Petrus niet. 

De gemeente kwam eerst in een grot bij elkaar. Vooraanzicht en vluchttunnel nog zichtbaar.

Paulus en Barnabas hebben zonder twijfel het grote beeld gezien van Charon, de veerman die de overledenen moest overzetten op de doodsrivier. De gemeente geloofde in de Opgestane Heer.

Er moet in Antiochië in de tijd van Paulus al een vrij grote gemeente zijn geweest. Hoe is deze gemeente toch ontstaan? Het zit zo: Na de dood van Stefanus als de eerste martelaar van de kerk (Hand 7:54), ontstond er een heftige vervolging onder de christenen van Joodse afkomst. Vele joden konden het niet uitstaan dat velen van hun volksgenoten waren over gegaan naar de sekte van de Nazareners zoals zij de volgelingen van Jezus noemden. Zij gingen velen van hen arresteren en in de gevangenis werpen. Velen van deze ‘Nazareners’ sloegen toen op de vlucht en trokken naar Cyprus, Fenicië en ook naar Antiochië. Zij werden christenen in de ‘verstrooiing’. Anders gezegd: “in de diaspora.” Eerst verkondigden zij het evangelie uitsluitend aan de Joden (Hand 11:19). Nu waren er onder hen enkele Cyprische en Cyreense mannen die een andere strategie volgden. Ze brachten het evangelie ook tot de Griekssprekende Hellenen (Hand. 11:20).

Explosieve groei

De groei van deze gemeente was explosief. Ze gingen wonen in de wijk Epifania, dicht bij het paleis der Seleuciden waar vroeger Quirinius zetelde. Dat was aan de weg naar de haven van Seleucië. Aan de oostzijde van de stad, tegen de bergen aan, kon zij nog net het uitgehouwen mega-beeld van Pharon zien, de veerman van de onderwereld, die de overleden Antiochenen overzette over de doodsrivier op weg naar de onderwereld. De gemeente zong daarentegen van de opgestane Heer en Meester. Velen kwamen tot geloof en een groot aantal bekeerde zich tot Christus. In Hand 11. vers 21 lezen we dat velen zich bekeerden tot de Kurios en Sotèr (Heer en Heiland). Ja, zo noemden de bekeerde Hellenen Jezus bij voorkeur. Hij was hun Heer. Ze bekeerden zich tot de Here (vers 21).

Bode naar Jeruzalem

Als een lopend vuurtje ging dit bericht door het land. Ook de moedergemeente in Jeruzalem hoorde hiervan. Zij besloot Barnabas af te vaardigen naar Antiochië. Toen deze Barnabas in Antiochië aankwam werd hij razend enthousiast. De gemeente bleef maar doorgroeien. “Dat moet Paulus weten”, zeiden ze. Barnabas moet hem gaan zoeken in Tarsus. Zo gezegd en zo gedaan. Barnabas vond Paulus en toen zij terugkwamen in Antiochië was de gemeente nog groter geworden. Een brede schare werd toegevoegd. Tot drie keer toe schrijft Lucas over de grote menigte die zich bekeerde en toegevoegd werd aan de nieuw gemeente in de wijk Epifania. Reken maar dat dit overal in de stad bekend werd en veel mensen vroegen: “Wie zijn toch die mensen? Dat zijn christianoi.” Ze hebben het niet over Charon de veerman, maar over een zekere Christus de Kurios.