A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Filistijnen / Religie


Filistijnen / Religie

 In Genesis 20 komen we voor het eerst in de Bijbel in contact met de Filistijnen 

 De Filistijnen hadden  veel religieuze gewoonten overgenomen van de Kanaänieten. Natuurlijk allereerst de gewoonte om aan de goden te offeren. Elke Filistijnse woning bezat een huisaltaar net zoals elke moderne woning vandaag een aanrecht heeft. Ook in het openveld waren veel plaatsen waar zij offers brachten. De plaatsen waar die offers gebracht werden, bevonden zich altijd op een heuvel.

 

Offerhoogte.Boven op deze hoogte stond een altaar

Die werden offerhoogten genoemd. Alles kon geofferd worden. Zelfs kleine kinderen. Het beste wat je had moest je offeren. Het heeft me daarom getroffen dat christenen niet meer in die zin offeren. Altaren zijn voor christenen niet meer nodig, sinds God zelf het beste wat Hij bezat geofferd heeft: zichzelf, zijn eigen Zoon. In de Reformatorische kerken heeft daarom  de preekstoel de plaats van het altaar vervangen. Het grote offer van Christus is immers gebracht. Altaren zijn overbodig geworden. De Filistijnen bezaten ook allerlei beelden van hun goden.

Beelden werden in tempels vereerd. Zo ook de god Dagon.Hier zien we een afbeelding van de opgravingen van de tempel in Gat, waar Goliat vandaan kwam. Zie u de twee resten van de zuilen, zoals die waarschijnlijk ook in Gaza aanwezig waren? Ze stond op een afstand van 2 meter uit elkaar. Dergelijk tempel zal zonder twijfel ook in Gaza gestaan hebben, waar Simson, de richter, de zuilen    die het dak van de tempel droegen, liet tuimelem

Allerlei voorwerpen voor de cultus werden onlangs in tel-es Safit, in het Bijbelse Gat gevonden. Wat een moeilijk en tijdrovend werk om al die scherven aan elkaar te bevestigen. Deze potten hadden allemaal met het offeren te maken,

Dagon, god der Filistijnen. Zijn beeld was een combinatie van mens en vis. Hij werd vereerd als de Visgod

Dagon

De meest bekende god van de Filistijnen was  misschien wel de god Dagon. Die god viel samen met zijn beeld, zoals dit het geval was bij de meeste volken. Zo kan het beeld van Dagon, Dagon zelf genoemd worden. Hoe heel anders is het als het over de Ark van de HEER gaat  (de Ark des HEREN of Ark van het Verbond). Die ark was wel een teken en symbool van de aanwezigheid van de God van Israël, maar de God van Israël was er niet automatisch  mee  verbonden.

 Hij was er niet in opgesloten zoals Dagon in zijn beeld was opgesloten.Het was natuurlijk vreselijk toen de Filistijnen tot de on

tdekking kwamen dat Dagon voorover ter aarde was gevallen en zijn hoofd en armen naast het beeld lagen (1 Sam.5:4), maar – niet getreurd -  de Filistijnen namen Dagon beet  en zetten hem weer op z’n plaats. Toen konden ze weer over Dagon beschikken.

Toen de Filistijnen de ark Gods hadden meegenomen naar hun land, dachten zij dat zij daarmee ook over de God van Israël konden  beschikken. De Godskracht waarmee de ark in hun ogen was opgeladen, wilden ze toevoegen aan de Godskracht die ze in Dagon al dachten te hebben. 

Verwekkingscultuur 

De eerste Filistijn die we in de Bijbel tegenkomen was Abimelech. Niet verwarren met Achimelech, de priester van Nob! Abimelech is een typisch Filistijnse  koningsnaam. Twee begrippen zijn in deze naam naast elkaar gesteld:vader en koning. Abimelech betekent: mijn vader is koning.

 Het woordje Ab betekent vader, zoals in de naam Abraham.

Je kunt het zo omschrijven: vader-zijn is koning-zijn, vaderschap is koningschap. Je kunt zelfs zeggen vaderschap is meesterschap. De Filistijnse cultuur was een echte verwekkingcultuur.

De Via Maris, de weg langs het land der filistijnen

 Het ging daarin om de drievoudige  vruchtbaarheid van mens, dier en bodem.

Het Filistijnse antwoord op ’s werelds raadsel was voortbrengen om het leven voort te brengen. Misschien dat de mens nog eens aan het doodslot ontkomt .Vandaag leven we in een productiecultuur. Het gaat om productiecijfers.

De Filistijnse koningen waren sterk door een sterk leger met ijzeren strijdwagens. God is ook Koning, maar zijn koningschap is een koningschap van vergeten groepen en verdrukte minderheden. 

Dit is de tel es-Tsafit of Safi tell zoals Israel die noemt. Hier lag vroeger de Filistijnse stad Gat. Zie ook bij Gat/filistijnen

Onbesnedenen

 Filistijnen werden door Israël “onbesnedenen” genoemd. Wat werd daarmee bedoeld?

Zij bezaten niet het teken van de besnijdenis, teken van Gods verbond. Daarom leefden zij ook buiten de lichtkring van dit verbond. Ze gingen het leven te lijf in eigen kracht. Israël moest daarentegen leren te  leven in afhankelijkheid. Israël leefde wel te midden van de Kanaänieten en Filistijnen, maar  zij werden door God uit de sfeer van de prestatie gehaald, uit de sfeer van macht en heerszucht.

Voor Israël was de besnijdenis een teken dat het rijk van God niet komt via macht en geweld, maar door zijn Geest. De Geest van afhankelijkheid, van geloof en liefde. De besnijdenis bij Israël betekende dat er inderdaad iets weggesneden moest worden uit hun leven als zij tot Gods volk gerekend wilden worden, namelijk de zucht en de zonde  om alleen maar te hebben en te heersen.