A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Nazaret/Jeshoea


 

Jeshoea in de werkplaats van Jozef. Naar een beroemd schilderij. I 

Jeshoea waar ben je toch?

Vanaf het platte dak van de timmermanswerkplaats van Jozef  heeft Jeshoea een schitterend uitzicht over het  dorp.

Verscholen in de kalksteenheuvels van zuidelijk Galiléa ligt Nazaret uit te rusten.

 

De zon zakt weg achter het Karmelgebergte en het is net of ze de besneeuwde piek van de berg Hermon nog even welterusten wenst met één van haar stralen, voordat ze onderduikt in de zee.

Beneden hem lopen enkele gesluierde vrouwen met grote waterkruiken op haar hoofd in de felle zon.

Als wuivende palmbladeren bewegen zij haar armen gracieus heen en weer.

Waterverkoper

Achter haar aan dribbelt een kleine waterverkoper. Jeshoea ziet dat de van geitenhaar gemaakte waterzakken voor hem bijna te zwaar zijn.

Toch vindt hij nog de kracht om met heldere jongensstem te roepen: “Als je dorst hebt, kom dan bij mij om te drinken''

Jeshoea ziet dat de twee vrouwen en de kleine waterverkoper plotseling blijven staan.

Van de andere kant hoort hij nu een schel en kermend geluid, dat steeds sterker wordt.

Tussen  de hopen duivenmest, takkenbossen, kruiken met gedroogde vruchten en veel ruwe planken door (die op het dak van de timmermanswerkplaats broederlijk naast elkaar liggen) loopt Jeshoea naar de borstwering die aan de voorzijde van de woning volgens overheidsvoorschrift is aangebracht.

Klaagvrouwen

Daar ziet hij hoe een stoet klaagvrouwen met haar tuiten-kruikjes steeds dichterbij komt, slingerend als een rivier door het landschap, haar hoofd vel over schedelbeen en  geheel in het zwart gekleed, de armen handen wringend ten hemel strekkend.

Haar gekrijs gaat Jeshoea door merg en been.

Nu buigen zich ook op de andere daken nieuwsgierige vrouwen over de borstweringen.

Jeshoea  ziet hoe het gerucht via de fluisterende vrouwen van oor tot oor en van dak tot dak gaat (Matth. 10 : 27). ”Wat zielig hè!”hoort hij één van haar roepen, “Ze heeft geen kinderen en nu gaan alle bezittingen naar haar mans’s familie”.

Bij de synagoge waar Jeshoea  morgen weer bij zijn moeder en zusjes zal zitten en de frisse pepermuntgeur van de kruiden zal opsnuiven die over de vloer gestrooid zijn, blijft het trieste gezelschap staan.

Hij ziet hoe de koster die als schoolmeester hem vele passages uit de Heilige Schriften uit het hoofd heeft laten leren, naar buiten komt en enkele herders tegen houdt om de stoet te laten passeren.

De herders hebben de schapen al van de geiten gescheiden.

De grauwvuile schapen met hun dichte vachten zijn in de openluchtkooi achtergebleven en de kudde geiten, (schichtig geworden door het geklaag der klaagvrouwen) rennen nerveus naar de besloten ruimten in de kalkstenen rotsen.

Hun lange, bruinzwarte vachtharen slepen over de grond en doen het stof  hoog opdwarrelen langs de borstwering.

“Jeshoea, Jeshoea”’ roept Maria van beneden. “Waar ben je toch?”

Mezusah

Snel daalt Jeshoea de buitentrap af waarlangs een hele rij kalebassen bengelen, die de Mezusah, het kleine kastje met de Tien Woorden bijna aan het gezicht onttrekken.

Als hij het huis binnenkomt ziet hij hoe zijn oudste zus bezig is muggen uit de melk te ziften. De koster-schoolmeester had hem vorige week juist verteld dat de mug volgens de mozaïsche wetgeving een onrein beestje is.

Hij ziet dat moeder bezig is lange repen stof te scheuren  uit een lap die ze gisteren op de markt van Sepphoris heeft gekocht.

 Even daarna wikkelt ze zijn jongste zusje van enkele weken oud in in deze doeken.

De armpjes bindt ze stevig tegen het lijfje aan.

 Een strook legt ze in een lus om het hoofdje heen zodat de kaakjes van de baby klemvast komen te zitten en de vele vliegen niet in het mondje kunnen kruipen.

Werkplaats

Ondertussen heeft Jozef in de werkplaats het zware blok esdoornhout terzijde gelegd, dat hij voor een ploegschaar aan het bewerken was.

Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd en bekijkt nog even de eg die zijn metgezel gerepareerd heeft.

Daarna verricht hij de rituele wassingen. Jeshoea ziet hoe de bruine duiven uit de kruinen der palmen luid koerend terug vliegen naar het duivenhuis, een witgekalkt lemen bouwsel versierd met torentjes.

Daarna zegt Jozef eerbiedig zijn avondgebed op, de handen devoot omhoog geheven.

Even later eten ze allen uit de ene schotel die midden in de kring staat.

De avond valt snel. Een briesje doet de taaie bladeren van de Johannesbroodboom ritselen en ratelen.

De haastige voetstappen van de wachters die op weg zijn naar de wachttorens in de wijngaarden even buiten het dorp, verstoren slechts voor een ogenblik de serene rust in het gezin.